Uit de “Kroniek van de Nieuwe Kerk te Delft”

Niewe Kerk Delft

Onze Lieve Vrouw ter Nood Gods

De ‘Kroniek van de Nieuwe Kerk te Delft’ (‘Chronycke van Ste Ursulaas-Kerk binnen de stad Delft’) berust in de British Library te Londen, additional manuscripts nr 25.050 Dit handschrift is uitgegeven door Dr. D.P. Oosterbaan, archivaris te Delft. ‘Kroniek van de Nieuwe Kerk te Delft, inleiding en aantekeningen’, gepubliceerd in: ‘Haarlemse Bijdragen. Bouwstoffen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem’, laatste jaargang, deel 65 (1958) p. 2-336.

Godsdienstig leven

Het godsdienstig leven had in Delft rond 1380 weinig te betekenen. Al wat men had waren de drie altaren in de Oude Kerk.

In de herfst van 1381 begint men de bouw van een voorlopige, houten, nieuwe kerk. Hieraan ging het volgende vooraf: Rond 1350 leefde in Delft een heilige zwerver/bedelaar, die hoewel hij niet tot een orde behoorde, broeder genoemd werd, broeder Symon. Op 1 febr. 1351 zag men hem aan de noordzijde van het marktveld zitten in het stro voor de deur van Claes Avemans. Met uit gestrekte armen zag hij op naar de hemel. Andries de pelsmaker, die daar ook woonde, gaf zijn jonge knaap, Jan Col, 15 à 16 jaar oud, eten om het aan broeder Symon te geven. De broeder wees hem echter naar de hemel, naar het oosteinde van het marktveld en zei: “0 mijn uitverkoren lieve vriend, ziet gij de hemel niet open en daarin een gouden kerk, waarin Maria de maagd en moeder van God haar verblijf heeft?” Jan viel op zijn knieën en zag alles, wat broeder Symon hem beduidde. (Dit was op 1 februari 1351, dinsdag na de vierde zondag na driekoningen). De oude broeder Symon overleed spoedig na het visioen in 1351.

Totdat de kerk gesticht werd zag Jan elk jaar een licht en schittering van de hemel neerdalen, als het licht van een kaars, op de plaats waar nu de kerk ter ere van Onze Lieve Vrouw gebouwd is. Dit herhaalde zich elk jaar op dezelfde tijd. (Maria is de patrones van de Sinte Ursulakerk. Omstreeks 1404 werd Sinte Ursula naast Maria patrones van de Nieuwe Kerk, omdat zij in Keulen begraven ligt naast Sint Hyppolytus, de patroon van de Oude Kerk – naast Maria – en van de stad.).

Volgens de Latijnse kroniek verscheen dit licht tot aan de stichting van de Nieuwe Kerk, volgens de Nederlandse kroniek tot aan de inwijding op 25.3.1382. De houten kerk werd gezet in de herfst van 1381. Dus kan het laatste lichtvisioen van Jan Col hebben plaats gehad op 29 januari 1381 of op 28 januari 1382. Ook twee Bagijnen in Delft hadden visioenen over de nieuwe kerk, n.l. Geertruid van Oosten (Overleden 6 januari 1385, uit Voorburg afkomstig?), gestigmatiseerd waarschijnlijk in 1340 (of 1348?) en Catharina van Coudenhoven, weduwe er. jonkvrouw. In de loop der 30 jaren drongen deze visoenen door tot de burgers van Delft zodat burgemeesters en raad van de stad Delft een commissie instelden voor het verzamelen van gelden tot oprichting van een houten kerk op de aangegeven plaats aan het eind van het marktveld. Zij verwonderden zich over de mildheid, waarmede deze gelden door de mensen verstrekt werden. Jonkvrouw Katherijn vertelde hen, dat volgens haar visioen God die plaats voor een kerk had uitverkoren om daarin Zijn heilig lijden en dat van zijn lieve Moeder te doen eren. (In een oorkonde van 13 maart 1381 machtigde Albrecht van Beieren het gerecht van Delft godshuismeesters te kiezen voor de nieuwe kerk). De uitverkoren plaats was in Delft altijd een versmade en verworpene geweest, omdat de misdadigers er berecht werden, verbrand en onthoofd.

Het beeld der Nood Gods (“Nootgoods”)

Toen ze het godshuis begonnen op te richten (volgens een andere plaats was men niet in de herfst, maar in de zomer van 1381 begonnen met de bouw van de houten kerk), en met een dak te bedekken gebeurde er iets opzienbarends in Delft. Een meester in de beeldende kunsten verbleef in de stad op doorreis naar Antwerpen of Brugge, waar hij zijn handwerkbeelden op de jaarmarkt wilde verkopen. Hij had ook een beeld bij zich van O.L.Vrouw in de nood, zittende onder het kruis met haar goddelijk Kind op haar schoot. Dus een Piëta. De kunstmeester bezocht in Delft een goede vriend van hem, die hem verzocht een nacht over te blijven. Hij liet de beelden uit zijn schip naar dit huis aan de Voldersgraft overbrengen. Dit hoorden de lui, die de zorg hadden voor het in elkaar timmeren van de nieuw kerk. Zij zochten de kunstmeester op en vroegen de Piëta te mogen kopen. Deze vroeg echter te veel geld, zodat men onverrichterzake heen ging. Toen de meester de volgende dag zijn reis wilde voortzetten, kon hij het beeld echter niet verplaatsen, hoeveel moeite hij ook deed. Toen liet hij de heren van de nieuwe kerk nogmaals bij zich komen en kwam verkoop overeen tegen een redelijke prijs. Toen men het meenam om het in de nieuwe kerk een plaats te geven, was het zeer licht te dragen.

Tekenen en wonderen

Van stond af aan geschiedden er nu grote tekenen en wonderen.

  1. Reeds in 1381 verschijnt Maria, om iemand uit te nodigen ter bedevaart te komen naar haar beeld in Delft, en wel aan een zekere Gerryt Dammaszoon, die op een avontuurlijke reis in Engeland, waar de boerenopstand was uitgebroken, ter dood veroordeeld was. Gerryt viel op zijn knieën voor de rechter en vroeg hem een Onze Vader lang tijd voor een gebed. Dit werd hem toegestaan. Hij bad om de bijstand van Maria in zijn onschuldige dood. Terstond meende hij de stem te horen van Maria; “Wildi varen tot Delf in mijnen nyeuwen goedshuys in Hollant ende versoken mij, ghi sult ontgaen.” Gerryt stemde hierin toe.
    Men nam hem op en blinddoekte hem, maar op dat moment kwam er een oude, eerbiedwaardige man, die tot de rechter sprak: “Heer meyer, wat wildi maken? Dese man is heel onsculdich; ondersoect die sake beter, eer ghi hem dodet.” Terstond verdween de oude man weer uit de ogen van de rechter, die niet wist vanwaar hij gekomen was en waar hij was gebleven. Gerryt werd nu vrijgesproken. Het was in de winter (tegen het einde) van 1381, toen het beeld van de Nood Gods in de kerk was gekomen. Gerryt haastte zich ter bedevaart naar Delft. Hij was afkomstig uit Sinte Geertruydenberge.
  2. In 1382, na de wijding van het godshuis, werd een blindgeboren kind van Pieter Gijsbrechtszoon genezen. Groot opzien baarde het, toen op vrijdag 27 mei 1384 Claes Bonifaeszoon verdronken was in de Vest. Wel twee uren heeft hij daar in het water gelegen. Toen men het lijk uit het water genomen had, gingen de mannen ermee naar het beeld van de Nood Gods in de nieuwe kerk. Daar is het leven weergekeerd in het ontzielde lichaam. Zondags daarop hield men een ‘scoen processi.’

In diezelfde jaren geschiedden er vele wonderen bij O.L.Vr. van ‘s Hertogenbosch. Er werden de volgende aantallen opgetekend:

1383: 287
1384: 83
1385: 37
1386: 24
1387: 18

Van Delft staan over de periode 1381-1516 88 mirakelen genoteerd met bijvermelding, dat er nog meer zijn gebeurd. Twee malen vinden we erbij vermeld, dat O.L.Vr. van ‘s Hertogenbosch niet geholpen had:

  • In 1384 had Kathrijn Pietermans een kind dat zeer ‘gescoort’ was (een zware breuk had). Kathrijn toog ter beevaart naar den Bosch, doch het hielp niet. Nog vele andere dingen baatten niet en toen bad Kathrijn: “0 moeder der ontfermherticheit, die allen bedroefden menschen vertroost, helpt my doch nu uut deser noot”. Ende hair quam een inspreken in, aldus: “En hoordi nyet, dat onse lieve Vrou die Nood Gods te Delf groot versoec heeft ende dat si soe menigen menschen, die in druck ende liden sijn, door hoir te verseken aldair van allen liden ende verdriet verlost.”
    Zij deed toen vele beloften o.a. dat ze de jongen tot de priesterlijke staat zou helpen. En toen ze de beloften in de kelk was nagekomen, genas het kind.
  • Op zondag 14 mei 1385 werd door O.L.Vr. der Nood Gods in de kerk het ongeveer negen maanden oude kind van Dirk Willemszoon ende Baerte genezen van blindheid. Omstreeks negen maanden later werd dit kind geheel lam in een beentje. Baerte trok nu met haar kind naar de Zoete Moeder in den Bosch, doch zonder resultaat. Toen gingen ze terug naar Delft en offerden daar een zilveren kruis. De Nood Gods gaf genezing. Er zijn in Delft vele kinderen, die in de stad of omgeving verdronken, ten leven opgewekt. 0ok een kind, dat verdronken was in het Brabantse Diest en dat men genas na belofte van bedevaart naar Delft (mei 1430).

Maria zelf geeft in een droom of visioen ook meermalen de gedachten in, dat men zich zal wenden tot de Nood Gods in Delft, zoals bijvoorbeeld in 1420, bij een man die ziek was in Gouda, en in 1396 een meisje in Abbenbroek, Katrijn Dircxdochter, die door de duivel gekweld werd. O.L.Vr. zei haar op een nacht, dat zij haar toevlucht moest nemen tot de Nood Gods. Haar ouders deden met het meisje de bedevaart en na de genezing, beloofde zij deze jaarlijks te herhalen. Twee à drie jaren later werd de bedevaart verzuimd en het meisje viel weder ten prooi aan de kwellingen van de duivel. Maria verscheen en zei: “Duet noch dijn bedevairt, alstu gewoen sijt ende gelooft hepste, du sulste verlost worden van den viant.”

Op 14 oktober 1456 werd een 18-jarig meisje van stomheid genezen. Deze stomheid had ze overgehouden van een ziekte. Zij woonde in Delft aan de Burchwal in den Nyeupoort. Ongeveer om 1 uur in de namiddag kwam ze bij de kerk, doch vond de kapel gesloten. Toen viel zij op de knieën en riep Maria vóór de kapel aan in haar hart en haar tong kwam weer los.

Reeds in 1383 kon men in Delft beginnen aan de bouw van de stenen kerk naast de houten. In 1396 werd begonnen met de bouw van de toren, die precies 100 jaren later klaar kwam. Toen deze toren nog een nooddak had in 1441, geraakte ze in brand op Hemelvaartsdag, 25 mei. Tijdens de middagpreek werd de overkapping door de bliksem getroffen. Er waren veel mensen in de kerk, omdat een Augustijn, doctor in de godgeleerdheid, op de kansel stond. Men bad tot de Nood Gods het bedehuis te willen sparen. Mannen klommen op het dak van de toren en trokken in korte tijd het houtwerk en de rieten kap neer, zonder letsel door de brand lopende en zich zichtbaar door hogere krachten gesterkt voelende. Niemand had lichamelijk letsel, ofschoon kleren en gordels door het vuur waren aangetast. Andere mannen vulden een turfschip met water en brachten het op de schouders van weinigen door een klein steegje bij de toren. Naast dit schip uit de Ouden Langendijc brachten anderen een schip uit de Voldersgraft. Het ging allemaal zo wonderlijk makkelijk, dat de brand spoedig geblust was zonder grote schade aan te richten. De schepen vol water, door 10 of 11 mannen aangedragen, konden leeg nog door geen 20 à 25 man vervoerd worden. Het was zo wonderlijk, dat men besloot tot een jaarlijkse processie met de Nood Gods op Hemelvaartsdag.

Het visioen aan Jan Col, dat zich jaarlijks herhaalde, vond steeds plaats op dinsdag na Sint Paulus’ bekering, dus variërende van 25 januari tot 1 februari. In 1381 was dit op 29 januari. Wanneer de laatste verschijning nog in 1382 zou hebben plaats gevonden, dan was dit geweest op 28 januari. Daarom werd het derde altaar in de houten kerk aan de zuidzijde toegewijd aan Sint Paulus.

Het hoofdaltaar was gewijd aan God en O. L. Vrouw, het altaar aan de noordzijde aan de Verlosser en Zijn bedrukte Moeder (Noot Goods).

Hoewel de kerk werd gewijd op 25 maart 1382, vierde men de plechtige kerkwijding (dit is door de bisschop?) op de zondag na 4 juli (overbrenging van Sint Martinus).

De stenen kerk

De stenen kerk werd gebouwd oostelijk van de houten kerk. De eerste steen werd gelegd op 11 augustus 1383. In 1389 werd het hoogaltaar op het koor gebracht. In de noordzijde van het kruiswerk kwam het beeld van de Nood Gods met een kapel. Sint Paulus behield zijn altaar op de oude plaats en op de plaats waar de Nood Gods gestaan had kwam Sint Pieter aan een altaar. In de noordwesthoek van de Nood Godskapel kwam een kostbaar crucifix uit Brabant, daar in een crypte gelegd als in een graf om het lijden van Christus te vereren. Ook daarbij zouden wonderen zijn geschied. Een kruis van rond groen hout werd in de plaats hiervan rondgedragen met de Nood Gods processies.

De gunsten, geschonken door paus Urbanus VI, waren slechts 10 jaren van kracht. Paus Bonifacius IX gaf vele gunsten in zijn bul van 20 mei 1390. De grootste en belangrijkste omgangen waren die van de zondag voor Maria Lichtmis ‘Dies Apparitionis ecclesiae’ en die van Hemelvaartsdag, vanwege het torenmirakel in 1441.

Na de reformatie

Het beeld van de Nood Gods is verloren gegaan bij de beeldenstorm, vermoedelijk in april 1573, of anders in 1566. Ook het beeld van de oude kerk, Maria van Jesse, dat eveneens miraculeus was, moet verloren zijn gegaan, doch de verering van Maria van Jesse vindt thans plaats in de Sint Josefkerk der Franciscanen (thans Maria van Jessekerk).

In de Nieuwe Kerk ligt thans Willem de Zwijger begraven: “Resurectionem expectat”, staat er op zijn graf. Sindsdien is de kerk de begraafplaats geworden der Oranjes. .Deze kerk is in de destijds kleine stad Delft gebouwd kunnen worden dankzij de mirakelen en dankzij de vele aflaten, verleend door pausen en bisschoppen.

Er waren vele strubbelingen met de Oude Kerk. Door de Protestanten werden de mirakelen lang verwaarloosd of geringschat en bespot.

Ontleend aan een artikel van mijn vader Dr. L. van Delft (1914-1998), geschreven in Noordwijk aan zee, 10 mei 1959.
Opnieuw gepubliceerd op janw.web-log.nl, 13 december 2006
.

http://web.archive.org/web/20061228083308/http://janw.web-log.nl:80/
http://archive.is/dP0er

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s


%d bloggers like this: